@livewireStyle
header.home link

Uit de oude doos: De tractor in de Belgische landbouw (1904-1965)

De wellicht allereerste verschijning van een tractor op Belgische bodem was in de provincie Henegouwen. Daar organiseerde de regionale Société Agricole in juli 1902 een concours in Nimy, nabij Mons. Met enige trots werd in het eigen tijdschrift de nieuwigheid aangekondigd van “l’automobilisme appliqué à la traction des instruments de cultures”.
1 februari 2019  – Laatste update 4 april 2020 16:23
Lees meer over:

De wellicht allereerste verschijning van een tractor op Belgische bodem was in de provincie Henegouwen. Daar organiseerde de regionale Société Agricole in juli 1902 een concours in Nimy, nabij Mons. Met enige trots werd in het eigen tijdschrift de nieuwigheid aangekondigd van “l’automobilisme appliqué à la traction des instruments de cultures”.

Tractor komt traag op gang

Op de vele, meestal regionale, landbouwconcoursen van voor de Eerste Wereldoorlog kreeg de tractor soms wel een plaats toebedeeld, maar zonk die in het niets ten overstaan van de overweldigende aanwezigheid van locomobielen en door het paard getrokken werktuigen. In elk geval werden bij de Algemene Landbouwtelling uit 1910 nog geen tractoren genoteerd.

In België kreeg de tractor in de landbouw pas na de Eerste Wereldoorlog een definitieve, zij het zeer bescheiden, verspreiding. Ter vergelijking: in 1917 waren al meer dan 50.000 tractoren actief in de Verenigde Staten; in Groot-Brittannië werd hun aantal geschat op 3.500 exemplaren, met een verdriedubbeling in het daaropvolgende jaar.

De verwoestingen aan de landbouwgrond waren immens, zeker in de West-Vlaamse frontstreek. Voor de sanering van akkers en velden werden door de Dienst van de Verwoeste Gewesten van het ministerie van Landbouw ook tractoren ingezet. Er werden zowat 120 tractoren aangekocht die alleen al in 1921 meer dan 7.300 hectaren bewerkten. Ook werden ze door dezelfde Dienst heel actief gebruikt als stationaire aandrijvingskracht voor het dorsen van graan.

De beloftevolle start na de oorlog kreeg evenwel geen direct vervolg. In de loop van de jaren 1920 evolueerde het aantal tractoren weliswaar tot 1.373 in 1929. Maar op een totaal van meer dan 1 miljoen boerderijen was de impact van de tractor in België verwaarloosbaar.
De voorspoedige jaren 1920 kenden ook een abrupt einde met het uitbreken van de internationale economische crisis in 1929, wat leidde tot een bijna volledig stilvallen van de investeringen in machines en tractoren. Ook de betrouwbaarheid van de machines bleef ondermaats. Reparaties of vervangingen waren schering en inslag, en bovendien tijdrovend en duur omdat een netwerk van geschoolde mecaniciens en tractorgaragisten bijna onbestaande was.

Boost door de luchtband, maar dan komt WO II

Dé grote sprong voorwaarts in de jaren 1930 was de lancering van de luchtband voor landbouwgebruik. Het verleende de tractor veel meer trekkracht, en vooral, hij werd een vervanger van het paard voor het transport op de weg. De tractor was nu een nuttig én gemakkelijk voertuig, zowel op het veld als op de weg.

De nieuwe tractordynamiek na 1935 werd evenwel opnieuw door de maatschappelijke realiteit van een oorlog onderuitgehaald. Zeker voor het Europese vasteland waren de gevolgen sterk voelbaar. Import uit Groot-Brittannië of de Verenigde Staten was simpelweg niet meer mogelijk. Door het ontbreken van vervangstukken werden reparaties gaandeweg onhaalbaar. De inzet van tractoren werd bovendien bemoeilijkt door de rantsoenering van de brandstof door de bezettende overheid. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was het tractormachinepark versleten en verouderd.

Voorgoed vertrokken

Vanaf de jaren 1950 kende de tractor echter een massale verspreiding. In amper twintig jaar tijd was er een radicale verandering van het gemiddelde Belgische landbouwbedrijf. De weg van de motorisering, schaalvergroting en specialisering was voorgoed ingeslagen. In 1947 waren er in heel België welgeteld 38 tractoren op een bedrijf met een oppervlakte van minder dan tien hectare. In 1959 waren er toch al bijna 10.000 en in 1970 zelfs meer dan 27.000.

Parallel met de stijging van het aantal tractoren vond er logischerwijze een daling van het aantal boerenpaarden plaats. Hadden de boeren in 1946 nog 266.000 paarden op stal staan, dan daalde hun aantal nadien langzaam maar stelselmatig: nog 223.000 paarden in 1952 en bijna 170.000 in 1959. Vanaf midden jaren 1960 was de daling forser.

De opkomst van de tractor werd ook versterkt door de stijgende lonen en de invoering van het stelsel van sociale zekerheid. Het verplichtte de boer om de dagloner, die hij tot voor enkele jaren tegen een eenvoudig dagtarief kon vergoeden, een hoger loon uit te betalen met daarbovenop nog een aantal verplichte sociale bijdragen. In die context werd de investering in een tractor met het bijbehorende machinepark steeds interessanter voor de boer.

Naast de grotere uitvoeringssnelheid en beschikbare kracht betekende de tractor ook een enorme verbetering op het vlak van werkcomfort. Een eenvoudige duw op de startknop volstond (meestal) om de tractor te laten vertrekken. De aanschaf van een tractor met de vernieuwing van het bijbehorende machinepark, kortom de modernisering van het boerenbedrijf, betekende voor veel boeren een bewijs van hun deelname aan de moderne maatschappij. De tractor groeide uit tot hét statussymbool van de boerderij.

 

Het volledige verhaal ‘De tractor in de Belgische landbouw, 1904-1965’ lees je op de website van het Centrum Agrarische Geschiedenis.

In deze reeks haalt Veldverkenners in samenwerking met het Centrum Agrarische Geschiedenis elke twee maanden een oude foto, met een verhaal dat verbazend actueel is, van onder het stof.

[beeld: : ‘in: Vermeire, M., 'Geschiedkundige schets van West-Vlaanderens landbouw en van den Eigenaars- en landbouwersbond: 1885-1935 jubelboek van den Eigenaars- en landbouwersbond van Brugge', Brugge, 1935’ op: erfgoedbank www.hetvirtueleland.be, Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)’]]
 

Gerelateerde artikels