@livewireStyle
header.home link

Op de rooster: dierlijke mest – overschot of evenwicht?

Sinds enkele weken mogen landbouwers weer mest aanvoeren op hun akkers. Een drukke periode op het veld, die het begin aankondigt van een nieuw seizoen (hoera!). Maar hoe zit het eigenlijk met onze mestproductie. Is die in evenwicht of kampen we nog steeds met een overschot?
3 maart 2016  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 16:22
Lees meer over:
Beeld: soulstormer - photocase.com

 

Sinds enkele weken mogen landbouwers weer mest aanvoeren op hun akkers. Een drukke periode op het veld, die het begin aankondigt van een nieuw seizoen (hoera!). Mest wordt de laatste decennia geassocieerd met bodem- en watervervuiling, door de overschottenproblematiek die aan het licht kwam vanaf de jaren ‘70. Na jaren van groei en geloof in vooruitgang werden wij als burger geconfronteerd met onheilsberichten over de kwaliteit van onze waterlopen en vervuiling van onze bodems. Landbouwers van hun kant werden na twee decennia van stimulerend beleid met de vinger gewezen, en kregen beperkende regels opgelegd. Hoe ver staan we in die strijd om proper water, 25 jaar na invoering van de Europese nitraatrichtlijn? En hoe zit het met onze mestproductie. Is die intussen in evenwicht of kampen we nog steeds met een overschot?

 

In evenwicht

De Vlaamse mestbalans is sinds 2007 in evenwicht. Dat wil zeggen dat het aanbod volgens de wettelijke regelingen kan worden afgezet, verwerkt of geëxporteerd. Enkele cijfers:

  • De mestproductie steeg tot ongeveer 2000, waarna ze daalde tot 2007-2008. Die daling was het gevolg van het inkrimpen van de veestapel en een verbetering van de voederefficiëntie. Vanaf 2007-2008 stijgt de mestproductie echter weer, omdat ook de veestapel opnieuw groeit.
     
  • In 2014 werd 125,1 miljoen kg stikstof uit dierlijke mest geproduceerd en 60,9 miljoen kg fosfaat. 86,7 miljoen kg stikstof en 38,7 miljoen kg fosfaat daarvan werd afgezet op Vlaamse velden (‘aanbod’), 38,5 miljoen kg stikstof en 22,3 miljoen kg fosfaat werd verwerkt en geëxporteerd.
     
  • In totaal werd in 2014 104,6 miljoen kg stikstof en 45,3 miljoen kg fosfaat uitgereden op de velden (‘afzetruimte’).
     
  • Behalve dierlijke mest werden in 2014 kunstmest (40,1 miljoen kg stikstof, 1,2 miljoen kg fosfaat) en andere meststoffen gebruikt (1,5 miljoen kg stikstof, 0,8 miljoen kg fosfaat), zoals groen- en GFT-compost.
     
  • Sinds 1996 is de mestverwerking en -export in Vlaanderen sterk gestegen. Ze vormen een belangrijke piste om het mestoverschot terug te dringen. In 2012 werd bijvoorbeeld 22 procent van de stikstof uit dierlijke mest verwerkt.

 

Maar…

Ondanks het feit dat onze mestbalans al bijna een decennium in evenwicht is, verbetert de kwaliteit van ons grond- en oppervlaktewater niet snel genoeg. En net dat is het eigenlijke doel van ons mestbeleid, dat gebaseerd is op de Europese nitraatrichtlijn. Volgens die richtlijn mogen de nitraatconcentraties (stikstof) tegen 2018 in nog slechts 5 procent van de Vlaamse MAP-meetpunten (in kleine waterlopen) overschreden worden. Maar in 2014 werd die norm nog overschreden in 21 procent van de meetpunten. Er is dus nog wat werk aan de winkel. In het Milieurapport (MIRA) bijvoorbeeld lezen we: “Hoewel er (vooral) door EU-beleid al veel tegen lucht- en waterverontreiniging is gedaan en de problemen in Europa sinds 1980-1990 met 10-20 procent afgenomen zijn, ligt er nog een grote opgave. De stikstofniveaus in lucht en oppervlaktewater zijn immers nog steeds 3-6 keer zo hoog als in 1900.”


Enkele cijfers uit het Milieu- en Mestrapport:

  • In seizoen 1999-2000 werd de nitraatnorm in meer dan de helft van de oppervlaktewatermeetpunten overschreden. Tegen 2008-2009 was dit aantal gehalveerd (27%), maar sindsdien vertraagde de daling. In 2013-2014 bedroeg het aantal overschrijdingen nog 21 procent, terwijl het streefdoel tegen 2014 eigenlijk 16 procent bedroeg. Het doel om de overschrijdingen te beperken tot 5 procent tegen 2018, lijkt dus nog veraf. Bovendien zijn er grote regionale verschillen in de kwaliteit van het oppervlaktewater.
     
  • De nitraatconcentraties in de grondwatermeetpunten dalen. In 2014 werd al de doelstelling voor 2018 gehaald, al zijn er ook hier regionale verschillen.
     
  • Tussen 2000 en 2008 daalde de verzurende emissie (zwaveldioxide, ammoniak en stikstofoxiden) naar de lucht met 26 procent en de belasting van het oppervlaktewater met fosfor met 25 procent. Dit door een krimpende veestapel, dalend kunstmestgebruik, toepassing van emissiearme technieken, gebruik van nutriëntarme voeders (eiwit- en fosforarm) en toenemende mestverwerking. Na 2008 stagneerde deze evolutie echter, omdat de veestapel opnieuw groeide.
     
  • Tussen 1990 en 2007 is het overschot op de bodembalans (indicator voor het potentieel verlies van nutriënten uit de landbouwbodem naar het milieu) met 68 procent gedaald voor stikstof en met 95 procent voor fosfor. Tussen 2007 en 2011 schommelde het overschot voor stikstof tussen 32 en 51 kg/ha (doelstelling was 70 kg/ha tegen 2010) en daalde het overschot voor fosfor verder tot in de buurt van een nuloverschot (doelstelling was 3,6 kg/ha). Hieruit kan “voorzichtig geconcludeerd worden” dat het aanbod van fosfor in evenwicht is met de vraag, en dat na jarenlange fosforaccumulatie. Er zijn echter grote regionale verschillen in het overschot op de bodembalans. De gunstige toestand op Vlaams niveau is nog niet in alle rivierbekkens terug te vinden.

 

Ter info, voor een beter begrip van de cijfers:

  • De kwaliteit van ons oppervlaktewater wordt gemonitord via het MAP-meetnet, dat ongeveer 760 meetpunten telt in kleinere waterlopen die specifiek door de landbouw worden beïnvloed. Dit meetnet wordt nog verfijnd.
     
  • De impact van landbouw op grotere waterlopen wordt gemonitord via de resultaten van het operationeel meetnet in de Vlaamse waterlichamen.
     
  • De kwaliteit van ons grondwater wordt gemeten via het grondwatermeetnet, dat ongeveer 2.100 meetpunten telt in landbouwgebieden. Dit net bestaat uit meetputten met filters op 3 verschillende dieptes.

 

bodem-bis-unsplash.jpg

Beeld: unsplash

 

 

Is mest (altijd) slecht?

Mest heeft een slecht imago, maar dat is niet helemaal terecht. Een teveel aan mest is niet goed, dat klopt. Het leidt tot allerlei narigheid (vervuiling drinkwatervoorraden, achteruitgang biodiversiteit, verarming bodemleven, buitensporige algengroei, zuurstoftekort in het water, uitstoot van broeikasgassen, enzovoort). Maar mest vormt tegelijkertijd een belangrijke grondstof voor onze bodem en ons voedsel. Binnen een gezonde kringloop (dier eet gewassen, dier produceert mest, mest voedt gewassen, dier eet gewassen, enzovoort) is er dus niets mis met de productie van mest. Zolang die productie (het aanbod) in evenwicht is met de vraag van bodem en gewassen. Om die vraag en het aanbod opnieuw met elkaar in evenwicht te brengen, heeft Vlaanderen begin jaren ’90 een eerste mestdecreet uitgewerkt, en daarna opeenvolgende mestactieplannen (MAPs).

 

Actieplan

Het laatste mestactieplan (MAP5) trad vorig jaar in werking en bevatte opnieuw strengere normen, maar dan vooral voor de gebieden en de bedrijven waar nog problemen worden vastgesteld. Na een waarschuwing van Europa tijdens de onderhandelingen over MAP4 in 2010, werd immers duidelijk dat Vlaanderen een tandje moet bijsteken om haar nitraatdoelstellingen te bereiken. De algemene principes van MAP5 zijn: bemesting op maat (gebieds- en bedrijfsspecifiek), op het juiste moment, in de juiste hoeveelheid (op basis van de bodemanalyses), met gebruik van de beste technieken en in functie van de gewasbehoefte.

Meer info over het mestdecreet en de verschillende MAPs vind je hier. Specifieke informatie over MAP5 vind je hier en hier.

 

Verschillende soorten mest

Mest bevat grof gesteld drie primaire voedingsstoffen voor planten: stikstof (N), fosfor(P) en kalium (K). Verder bevat het ook calcium, magnesium, natrium en zwavel (zogenaamde secundaire voedingselementen) en sporenelementen zoals boor, kobalt, koper, ijzer, zink en selenium. Elk van deze onderdelen moeten in de juiste mate beschikbaar zijn in de bodem – niet te veel, niet te weinig. Afhankelijk van het resultaat van zijn bodemanalyse, heeft een landbouwer de keuze uit een aantal types meststoffen om zijn bodem te verrijken.

  • Dierlijke meststoffen: mest van runderen, varkens, pluimvee, schapen, geiten, paarden en eventuele andere dieren. Dat kan vaste mest zijn (bijvoorbeeld van runderen en pluimvee, gemengd met stro), maar ook vloeibare mest (bijvoorbeeld mengmest van varkens en runderen). Deze types mest vallen onder de categorie ‘organische meststoffen en bodemverbeterende middelen’.
     
  • Plantaardige meststoffen: nog tot de categorie ‘organische meststoffen en bodemverbeterende middelen’ behoren plantaardige meststoffen zoals groen- en gft-compost.
     
  • Andere organische meststoffen: er bestaan ook organische meststoffen van gemengde oorsprong (dierlijk + plantaardig): producten uit (co-)vergisting, een vorm van mestbewerking.
     
  • Minerale meststoffen of kunstmeststoffen: deze meststoffen worden scheikundig aangemaakt.
     
  • En dan zijn er nog groenbedekkers: gewassen die geteeld worden met als voornaamste doel de bodem bedekt te houden in de periode na de oogst van het hoofdgewas, maar ook een positief effect hebben op de bodemvruchtbaarheid. Groenbedekkers kunnen immers ondergewerkt worden in de bodem, wat het organische stofgehalte en de aanwezigheid van nutriënten (stikstof) in de bodem verhoogt.
 

Meer info over deze verschillende vormen van meststoffen en wanneer welke te gebruiken, vind je in de Praktijkgids Bemesting van het Departement Landbouw en Visserij. Het document is opgesteld voor land- en tuinbouwers, maar kan ook nuttig zijn voor (gemotiveerde - het telt 115 pagina’s) hobbytuinders.

 

 

mest-uitrijden-bis.jpg

 

 

Tip: Lees ook onze artikels ‘Mest werkt! Maar waarom?’, ‘Uit de oude doos: evolutie van onze omgang met mest’ en ‘10 bodemgeboden die elke tuinier moet kennen’.

 

Gerelateerde artikels